Zaak-Westenberg: het verslag van de zitting
Gerechtshof Amsterdam, woensdag 25 maart, 10:00 – 15:00
Het grootste venijn zat in de staart. Voorzitter Ingelse vroeg alle procespartijen of ze nog iets te melden hadden. Rechter Hans Westenberg: “Als er ook maar iets van waar zou zijn dat ik inhoudelijk met advocaat Smit zou hebben getelefoneerd, had ik hier nu niet gezeten.†Ingelse reageerde als door een wesp gestoken: “Ik zou eigenlijk hebben vewacht dat u zou zeggen ‘dat ik met Smit zou hebben getelefoneerd’. Waarom voegt u het woord ‘inhoudelijk toe’? Impliceert u hiermee dat u wel niet-inhoudelijk met Smit hebt getelefoneerd?â€
Het was een fatal blow voor het kamp-Westenberg dat gedurende de zitting van vijf uur voortdurend had volgehouden dat er niet met Smit was gebeld. De ‘waarheid’ schoof voor Westenberg in de vijf jaar van deze procedure steeds verder op. Westenberg ging de procedures in met de stelling: ik bel nooit met advocaten, heb dat ook nooit gedaan en zal dat ook nooit doen. Bellen met advocaten is voor rechters een doodszonde. Naarmate de rechtsgang vorderde moest de vice-president van de Haagse rechtbank stap voor stap verder terugtreden: vast stond al dat hij heeft gebeld met advocaat Gerritsen, maar nu kwam ook vast te staan dat hij heeft getelefoneerd met Hugo Smit. Hiermee werd niet alleen zijn basis-stelling (‘ik bel nooit et advocaten’) onhoudbaar, maar ontviel ook elke grond om de uitlating van Smit in het boek van Kat –Westenberg heeft in de Chipshol-zaal gebeld met advocaten- tot onrechtmatig bestempeld te krijgen.
Westenberg en zijn advocaat Boukema probeerden zich met diverse argumenten te redden. Een eerste poging betrof het maken van een onderscheid tussen ‘inhoudelijk bellen’ en ‘niet-inhoudelijk bellen’. Met het laatste type telefoontjes zouden ‘formele gesprekken’ zijn bedoeld over zaken als de lengte van de spreektijd en deze zouden geen probleem hoeven te vormen voor een rechter. Voorzitter Ingelse ging hier echter niet mee in dit onderscheid tussen ’typen telefoontjes’: bellen blijft bellen en bovendien is het risico dat een ‘niet-inhoudelijk’ telefoontje overgaat in een inhoudelijk gesprek te groot, waardoor een rechter ook formele zaken niet rechtstreeks met een advocaat mag bespreken.
Vervolgens werd geprobeerd de telefoontjes met Gerritsen ‘niet te laten meetellen’ omdat die over een heel ander aspect van de zaak zouden gaan. Ook deze poging strandde, omdat de telefoontjes tussen Westenberg en Gerritsen –waarvan het bestaan wordt bewezen door brieven van een persrechter in NRC Handelsblad- onmiskenbaar over de Chipshol-zaak gingen. Extra pijnlijk was nog dat Westenberg in een van deze telefoontjes heeft gezegd: “Ik heb genoeg gezien van de familie Pootâ€. Een derde lijn was het in de strijd werpen van secretaresses en griffie-medewerkers die met advocaten bellen in plaats van de rechter zelf. Dit ontaardde in een chaos omdat Westenberg geen onderscheid kon maken tussen diverse ondersteunde functies bij de rechtbank en zijn secretaresse ging omschrijven als een ‘manusje van alles’. Het leek er even op dat ook de rechters Westenberg te hulp wilden schieten door erop te wijzen dat Hugo Smit het initiatief zou hebben genomen door contact te zoeken met Westenberg en dat het feit dat de rechter hem zelf terugbelde dus eigenlijk door Smit zelf zou zijn geschapen. Allemaal in feite weinig relevant vanuit Westenberg’s eigen stelling dat hij nooit met advocaten heeft gebeld en dat bellen met advocaten ‘een doodzonde’ is.
Maar het belangrijkste was toch de vaststelling dat de telefonade tussen Smit en Westenberg in 1994 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Eerder achtte de rechtbank dit al ‘aannemelijk’, mede op grond van getuigen die dit onder ede bevestigden. Het Hof lijkt thans niet anders te kunnen dan dit gesprek als feit te accepteren. Cruciaal hierin is een brief die Smit enkele dagen na het telefoontje verstuurde aan de president van Westenberg’s rechtbank, Bert van Delden (foto). In deze brief werd het telefoongesprek uitgebreid beschreven met tal van details. Boukema probeerde deze brief als een ‘foute brief’ te neutraliseren. De voorzitter: “Dus u zegt in feite: advocaat Smit heeft een leugenachtige brief gestuurd daags na het voorval aan de president van de rechtbank?†Hierop antwoorde Boukema met ‘een anekdote’ over rode fietsen die soms groen lijken. Deze anekdote hielp de zaak voor Westenberg nauwelijks vooruit en leidde tot hilariteit in de zaal. De advocaat van Hugo Smit, Harro Knijff, benadrukte het serieuze en afgewogen karakter van de brief door te zeggen dat Smit deze ‘vier dagen onder zijn hoofdkussen had laten liggen’ voordat hij hem verstuurde. Het cruciale belang van deze ‘Van Delden’-brief werd nog eens onderstreept door de poging van Westenberg dit bewijsstuk buiten de zaak te houden door Smit te bedreigen met een tuchtklacht als hij de brief zou inbrengen.  De brieven werden vervolgens in het geding gebracht door Kat. Curieus was dat het antwoord van Van Delden op de brief van Smit uit de archieven van de Haagse rechtbank bleek te zijn verdwenen.
De line of defense van Westenberg op een andere manier samenvattend kun je zeggen, dat hij begon met te stellen: ik heb nooit gebeld met welke advocaat dan ook. Nadat de telefoontjes met advocaat Gerritsen kwamen vast te staan, probeerde hij zich te redden door te zeggen dat hij niet met Smit heeft gebeld. Toen ook daar voor Westenberg geen ontkomen meer aan was, heette het opeens dat hij ‘niet inhoudelijk met Smit heeft gebeld’. Dat hij daarmee in feite toegeeft met Smit te hebben gebeld (zie zijn delicate uitspraak aan het begin van dit stuk) betekende dat ook zijn laatste positie dient te worden opgegeven.
Op diverse momenten viel Westenberg door de mand. Zo stelde hij dat de genoemde brieven van presrechter Numann in NRC Handelsblad ‘niet reppen over telefoneren’. De rechters zochten de brief erbij en constateerden zelf dat daarin onomwonden sprake is van telefonisch contact tussen Westenberg en de Chipshol-advocaat. Op dergelijke momenten was er sprake van paniek bij Westenberg en zijn advocaat. Beide zweetten hevig en kregen gaandeweg een vuurrode huid. De vrouw van Westenberg zat direct achter hem en fluisterde haar man af en toen wat in. De spanning in de statige zittingszaal van het Amsterdamse gerechtshof was op sommige momenten extreem. In de zaak tussen Kat en Westenberg probeerde die laatste de journalist neer te zetten als een ‘soldaat’ van Chipshol die ‘op hem af was gestuurd’. Ook meende Boukema (foto) dat Kat wederhoor had moeten toepassen. De rechters gingen daar niet in mee en stelden dat het hier gaat om een citaat dat als zodanig correct is weergegeven. De rechtbank stelde al expliciet dat het handelen van Kat dient te worden bestempeld als ‘rechtmatig’ en het ligt niet voor de hand dat het Hof dit allemaal anders gaat zien.
Nu Westenberg zoals aan het begin van dit stuk werd beschreven aan het slot van de zitting stelde dat ‘hij hier niet had gezeten, als er ook maar iets van waar zijn zijn dat hij inhoudelijk met Smit zou hebben getelefoneerd’ -waarmee hij dus erkende dat hij met Smit heeft gebeld- laat hij het Hof weinig keuze.
Uitspraak 7 mei