web analytics

Verslag Raad voor de Journalistiek


Hoewel ik het deels eens ben met Eric Donk, ben ik toch minder pessimistisch gestemd over de behandeling van de klacht van Micha bij de Raad voor de journalistiek.

Inderdaad werden wij overrompeld door het feit dat Eric “voor straf niet aanwezig mocht zijn bij de zitting omdat hij in een eerdere situatie doorgefilmd had zonder toestemming”. Toch geef ik de voorzitter niet helemaal ongelijk. Bezoekers dienen zich, blijkens regels die ik niet ken, van te voren aan te melden of zelf een klacht in te dienen. Eric was inderdaad belanghebbende in deze klacht maar hij had zich niet partij gesteld. Voor het meebrengen van een camera wordt geacht dat dit van te voren wordt aangevraagd en “wat in het algemeen wordt toegestaan”. Ook aan mij werd in de zitting gevraagd of ik nog opname-apparatuur bij me droeg, hetgeen ik met een gerust hart kon ontkennen.

Desondanks is het m.i. een achterhaalde regel. Een journalist zonder camera is te vergelijken met een jockey zonder paard of om André van Duijn te vragen normaal te doen. Dergelijke regels lijken ingegeven door een soort onbestemde angst om gecontroleerd te worden. Dat is vreemd omhet orgaan (de Raad) immers zelf een controle- en adviesfunctie heeft, zeker als het de journalistiek betreft. Waaruit dan mogelijk nieuwe jurisprudentie ontstaat. Het verbieden van een pen en papier is vermoedelijk al jaren geleden afgeschaft en dan nòg is het onmogelijk om het geheugen van de aanwezige partijen uit te schakelen.

De bijkomende functie van de camera is dan, naast het informeren van de achterblijvers, een controle op het wisselen van argumenten. Is alles gevraagd en zo ja, is alles beantwoord. Hoe was de sfeer en was er evenwichtigheid tussen partijen. Past de Raad “ambtshalve” zelf de regels toe waar zij voor staat. Het verbieden van de camera maakt een dergelijke zitting er tenminste niet transparanter op. En de secretaris van de Raad kan de opname natuurlijk ook als een welkome aanvulling beschouwen van zijn/haar werk tijdens de zitting.

Voor wat betreft de zitting zelf ben ik niet ontevreden. Er heerste een informele, open sfeer en ik ben van mening dat ik alle gelegenheid heb gehad om de klacht van Micha Kat toe te lichten. Hoewel de voorzitter er op wees dat slechts de klacht van Micha over het gewraakte artikel in de L.C. ter discussie stond, kreeg ik toch alle gelegenheid om de context te beschrijven. Die context was m.i. niet onbelangrijk. Micha heeft inmiddels een aantal serieuze resultaten op zijn naam en gaat verder waar andere journalisten nog al eens afhaken. Dat hij daarbij wel eens de grenzen opzoekt is dan ook inherent aan zijn werk en moet uiteraard in de belangenafweging worden meegenomen. Hoe groter de weerstand in het onderzochte schandaal, des te meer moet de schaal van “onbetamelijkheid” worden opgerekt.

Dit wordt nog eens bevestigd door een uitspraak van het Amsterdamse gerechtshof uit 2007:

“Het hof is echter van oordeel dat de inbreuk niet zó ernstig is dat het tonen van het resultaat ervan – alle omstandigheden in aanmerking genomen – de grenzen van hetgeen heden ten dage in de journalistiek aanvaardbaar geacht moet worden overschrijdt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de beelden de gevolgde methode ook laten zien en de kijker zich daarover dus zelf een oordeel kan vormen en het verkregen resultaat dienovereenkomstig kan relativeren.”

Het onderzoek van de zaak Vaatstra is al 12 jaar gelardeerd met Kamervragen, nieuwe onderzoeken, nieuwe teams, verschillende TV-uitzendingen en hoofdartikelen en geen mens die nog gelooft dat het geen doofpotonderzoek is. Jantien de Boer van de L.C. was daar ongetwijfeld ook van op de hoogte. Sterker, al vanaf juni vorig jaar is zij regelmatig op de hoogte gehouden van de bevindingen van het team rond Micha. Zij heeft daar minstens de indruk bij achtergelaten dat zij verslag zou willen doen van de RESULTATEN van zijn onderzoek naar de zaak Vaatstra, niet van de METHODEN. Dan is het niet moeilijk te bevatten dat Micha het gewraakte artikel als een dolksteek in de rug beschouwt van een collega-journalist. En daarmee was het achterwege laten van hoor en wederhoor door Jantien de Boer een journalistieke doodzonde.
De aantijgingen: “krankzinnig verhaal”, “vallen mensen lastig”, “verzinnen complottheorieën”, “iedereen die hen niet gelooft is bang, achterlijk of beïnvloed door hogere pedofiele machten”, “jagen als wolven op hun prooi”, “de site staat vol met ellenlange verdachtmakingen”, “alles wat je zegt wordt tegen je gebruikt”, “alles krijgt een lading, alles wordt verwrongen”, zijn in die context dan ook niet anders te zien dan een bewuste aanval op de integriteit en de capaciteiten van Micha Kat.

Daarnaast zal de Raad m.i. zeker meewegen dat er zo’n 9 opmerkingen in het artikel van de L.C. zijn geplaatst die aantoonbaar leugenachtig kunnen worden genoemd. Zo was er o.a. geen sprake van een aangifte tegen Dankbaar en Kat, er werd nergens onderbouwd waar die “bescherming door de politie” uit bestond en er is nooit stiekem gefilmd. De filmbeelden spreken immers voor zichzelf en, indachtig de jurisprudentie van het Hof Amsterdam, kan de kijker zelf een oordeel vormen en waar nodig ook zelf relativeren.

Om die redenen ben ik dan ook gematigd optimistisch over de uitspraak van de Raad over 6 weken. Zij kan niet om de belangenafweging heen en zal een afwijkende uitspraak toch minstens moeten motiveren. En daarmee zou nieuwe jurisprudentie ontstaan over het werk van (toekomstige) internet-journalisten en de journalist in het algemeen.

Aanvulling v.w.b. de gewraakte aangifte van belaging, laster en smaad door Stephanie van R. tegen Micha Kat en Wim Dankbaar

De aangifte door Stephanie uit het artikel van de L.C. was een relatief belangrijk onderwerp van de zitting van gisteren waarop ik de indruk kreeg dat de Raad nogal “bevooroordeeld” was. Had Stephanie nu wèl of niet aangifte gedaan tegen Dankbaar en Kat, had zij nu wèl of niet politiebescherming gehad en was dat allemaal geverifiëerd door Jantien de Boer. De L.C. claimt namelijk van wèl zonder de persofficier Henk Mous daarin letterlijk te “quoten” waardoor de authenticiteit van deze opmerking zou zijn bevestigd. Daarmee komen deze opmerkingen rechtstreeks voor rekening van Jantien de Boer en de vermeende aangeefster, Stephanie zelf. En daar begint dan ook de verantwoordelijkheid van de journalist(e) om geen feiten te melden die niet adequaat gecontroleerd zijn.

Kat en Dankbaar hebben die aangifte(n) echter opgevraagd maar zijn daar door het OM niet van voorzien en daar ook niet van op de hoogte gesteld. Daarmee wordt de indruk opnieuw versterkt dat er GEEN aangifte lag en was er in dat geval sprake van laster en smaad door de L.C. en door Stephanie zelf. Maar zou er al wèl sprake zijn geweest van een aangifte dan moet dat bovendien gezien worden als een valse klacht (artikel 268 Sr.). Immers, de klacht wordt ingediend (en door de L.C. gepubliceerd!!) met het verzoek tot vervolging door het OM en moet dan minstens voldoen aan artikel 261 van het Wetboek van strafrecht, en met name volgens lid 3 van dat wetsartikel Daar moet bij in aanmerking worden genomen dat Stephanie minimaal drie weken de tijd heeft gehad om commentaar te geven op de voorgenomen publicatie van Dankbaar. Dat heet hoor en wederhoor en is min of meer vaste jurisprudentie volgens de Leidraad van de Raad voor de journalistiek in een “zorgvuldige verslaggeving”, zie link: Leidraad RvdJ-september 2010.

Stephanie heeft al die gelegenheden echter voorbij laten gaan en zelfs niet eens gereageerd op bemiddelingspogingen van advocaat Hans Anker van het kantoor Anker&Anker die door Micha en Wim juist uit grote zorgvuldigheid en piëteit was benaderd met een beroep op zijn morele verantwoordelijkheid in deze zaak door zijn eerdere bemoeienissen met de moordzaak op Marianne. Juist ook vanwege zijn vertegenwoordiging van de ouders van Marianne. Anker stelde Stephanie daarna voor om een andere advocaat te laten bemiddelen in een gesprek tussen haar en de ouders van Marianne waardoor de publicatie zelfs kon worden afgeblazen. Hij schreef o.a.:

“Beste Stephanie, (…..)
Als jij nog relevante informatie kent omtrent het overlijden van Marianne, dan kun jij die informatie wellicht ook via die advocaat langs schriftelijke weg doorgeven aan personen en instanties die daarmee hun voordeel kunnen doen”.

En aan Wim Dankbaar schreef Hans Anker o.a.: (…..)

“Wij hadden onlangs telefonisch contact met elkaar. Ik zegde toe nader contact op te nemen met de familie Van R.. Ik heb bij u aangegeven dat ik wil proberen te bevorderen dat Stephanie contact opneemt met de familie Vaatstra. Ik doe dit niet als advocaat van Stephanie. Zij schijnt op dit moment contact te hebben met advocaat mr. Pots. Inmiddels heb ik van haar begrepen dat zij wel bereid is om met Bauke Vaatstra in gesprek te gaan. Zij wil dit dan doen zonder uw aanwezigheid daarbij”.

En verder: (…..)

“Ik heb Stephanie thans per mail verzocht om zo spoedig als mogelijk met Bauke Vaatstra om de tafel te gaan”.

Ook daar heeft Stephanie het laten afweten zodat het (juridische) krokodillentranen genoemd mogen worden om de publicatie op KLOL daarna alsnog als laster en smaad te bestempelen. Aangezien Jantien de Boer van de L.C. van al deze acties volledig op de hoogte was (zij had nog twee dagen voor haar publicatie contact met Wim Dankbaar) en volgens eigen verklaring KLOL nauwgezet volgde, kan zij zich daarna uiteraard nooit meer beroepen op onwetendheid.

De “belaging” waar Stephanie in het artikel in de L.C. op doelt is door Dankbaar op deze site woord voor woord beschreven. Het was een vriendelijke ontvangst en na het stellen van de eerste vraag heeft Dankbaar weer afscheid genomen omdat zij daar zichtbaar overstuur van raakte. Daarmee heeft hij echter nog geen antwoord gekregen op de vraag WAAR Stephanie dan zo van overstuur van raakte (een doordenkertje…). Ook dit is door Dankbaar uit en te na met Jantien de Boer besproken en nog eens in e-mailtjes met haar gewisseld voordat zij twee dagen later tot haar gewraakte publicatie overging. Jantien de Boer heeft in haar artikel in de L.C. ook geen andere “belagers” of vormen van belagingen genoemd waardoor “de beveiliging door de politie” gerechtvaardigd zou zijn en dit kan door het lezerspubliek dan ook niet anders worden uitgelegd dan als belaging door Dankbaar en/of door Kat. Jantien de Boer heeft dus nog twee dagen voor haar publicatie van 29 januari jl. contact met Dankbaar gehad “omdat zij een publicatie overwoog”. Geen woord van haar kant over “belaging”, “aangiften tegen Dankbaar en/of Kat” of “bescherming door de politie…”. En daarmee ten onrechte de schijn wekkend dat er enige vorm van wederhoor was gepleegd.

Vanuit die context (doofpotonderzoek) was al duidelijk dat het openbaar ministerie er een belang bij heeft dat het verhaal van Stephanie wordt geloofd door het grote publiek. Er zijn dus diverse redenen om aan te nemen dat er overleg met haar heeft plaatsgehad over de te volgen strategie. En daar lijkt de L.C. een allesbepalende rol in te hebben gespeeld door haar beweringen niet te controleren bij het OM en/of bij Kat en Dankbaar en de beschuldigingen tegen hen onverkort te publiceren. Dat wordt – juridisch – zelfs duidelijk uit het volgende: De aangifte van laster en smaad is bij uitsluiting een zgn. klachtdelict. Hier speelt kennisneming van de smaad of laster door een andere burger of door het OM geen enkele rol; slechts de aangever/ster kan die klacht indienen. De aangever/ster krijgt daarna acht (8) dagen de gelegenheid om de klacht in te trekken. Na die acht-dagen-termijn heeft het OM nog maar twee opties: vervolging instellen of seponeren. Intrekking van de klacht is dan GEEN optie meer.

In de onderhavige klacht van Stephanie tegen Dankbaar en Kat moet er dan wel sprake zijn van een ongelooflijke blunder van het OM (en wie gelooft er hier nog in toeval?) of van valsheid in geschrifte door de verbalisant en/of door het OM en door Stephanie. Volgens het artikel in de L.C. heeft Stephanie al in november 2010 contact gezocht met de politie. Daarop volgde “voor de Kerst een aangifte vanwege belaging, laster en smaad tegen Dankbaar en Kat”, waarop op 31 januari 2011 door Stephanie zelfs een (aanvullende) klacht werd ingediend. Het is evident dat daarmee de acht-dagen-termijn al ruimschoots was overschreden. Het is dan van tweeën één: OF het OM neemt de klacht na acht dagen aan (uiterlijk begin januari 2011) en seponeert eventueel op grond van gebrek aan bewijs OF zij heeft bewust meegewerkt aan het intrekken van een valse klacht door hem pas op 31 januari 2011 daadwerkelijk in te laten dienen om hem vervolgens binnen enkele dagen weer te laten intrekken… Zie het artikel van 12 februari 2011 van de L.C. :
“Kollumse stopt strijd tegen Vaatstra-speurders
LEEUWARDEN – De makers van de internetsite Klokkenluideronline worden niet vervolgd voor smaad en laster. De 25-jarige Stephanie uit Kollum zet de aanklacht niet door. Ze wil de mannen, die haar beschuldigen van het achterhouden van informatie over de moord op Marianne Vaatstra ,,geen nieuwe munitie’’ geven. Ze is genoeg vernederd op internet, zegt ze. ,,Ik wil dat het stopt. Dat voelt als verschrikkelijk onrecht, maar anders kom ik er nooit los van.’’

En opnieuw wordt hier pijnlijk duidelijk dat de L.C. door het OM blijkbaar eerder geïnformeerd is dan de betrokkenen en dat er sprake MOET zijn van een één-tweetje. Want pas op 14 februari schrijft de behandelend officier van justitie (mr. Reah) aan Micha Kat en Wim Dankbaar:

“Belaging en smaad/laster zijn zogeheten absolute klachtdelicten, hetgeen betekent dat zonder een klacht geen vervolging voor deze delicten kan plaatsvinden. Op grond van artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering (André: moet zijn Wetboek van Strafrecht) kan degene die een klacht heeft ingediend, deze gedurende 8 dagen na de dag van de indiening weer intrekken. Beide aangevers hebben binnen de hierboven genoemde 8-dagentermijn bij de politie aangegeven de klachten vanwege hen moverende redenen in te trekken”.

Het mag duidelijk zijn dat het openbaar ministerie nog tracht te herstellen wat allang beschadigd was. En dat Stephanie moet hebben samengespannen met het OM en dat de L.C. daarvan op de hoogte was of minimaal kon zijn. Een klacht indienen met het oogmerk om hem enige dagen later alsnog in te kunnen trekken heet immers een valse klacht. En het door een verbalisant opnemen van een aangifte met het oogmerk om hem alsnog te laten intrekken geldt als valsheid in geschrifte.

Tot slot nog een ander voorbeeld. Was het al toevallig dat de L.C. en Omrop Fryslân in hetzelfde weekend een gezamenlijk offensief inzetten tegen klokkenluideronline.is, dan is de timing van het OM wel HEEL erg toevallig geweest. Want twee dagen later kwam haar rapport uit over “de juiste Ali Hassan uit Istanbul”. Strekking van het rapport was: “Iedereen heeft zich vergist en de in oktober 1999 aangehouden persoon in Istanbul was wel degelijk de juiste Ali geweest”. Ondanks tal van Kamervragen en tegengestelde verklaringen, waaronder die van de eigen zaaksofficier (mr. De Graaf), werd het rapport door de L.C. op 31 januari jl. klakkeloos overgenomen. Haar goed recht uiteraard, ware het niet dat er aan het “Tegenrapport” van het team rond Micha, direct volgend op 4 februari jl., met geen woord is gerept. Daarmee heeft de L.C. zich in mijn ogen definitief gediskwalificeerd en werpt zij zich slechts op als spreekbuis voor het OM. Opnieuw een journalistieke doodzonde, alsof slechts de overheid de waarheid in pacht zou hebben.

Het zou mij dan ook verbazen als de Raad voor de journalistiek dit alles zou sanctioneren omwille van de goede naam van de L.C. en de “omstreden” methoden van journalist Micha Kat. Het blijft immers een kwestie van belangenafweging waar de klacht tegen de L.C. moet worden gewogen tegen de achtergrond van de context, liefst zonder aanziens des persoons en bovenal op de basis van de waarheidsvinding…

Geschreven door André Vergeer.

Print Friendly, PDF & Email
Share